Wanneer een btw-ondernemer meerdere prestaties tegen vergoeding verricht aan dezelfde afnemer dan geldt als uitgangspunt dat de btw-gevolgen voor iedere prestatie afzonderlijk moet worden vastgesteld. Op die regel – splitsen – bestaat een uitzondering die inhoudt dat wat economisch gezien één prestatie is voor de btw niet kunstmatig uit elkaar gehaald moet worden. Die uitzondering doet zich voor indien een of meerdere elementen van de prestatie (vanuit de modale afnemer bezien) de hoofdprestatie vormen, terwijl één of meer andere elementen van de prestatie beschouwd moeten worden als een bijkomende prestatie die het fiscale lot van de hoofdprestatie deelt. Daarnaast doet die uitzondering op de ‘splitsingsregel’ zich voor wanneer verschillende prestaties of elementen van een prestatie zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief één ondeelbare economische prestatie zijn.
Maar wanneer is een prestatie bijkomend? Een prestatie is bijkomend indien zij voor de modale afnemer geen doel op zich is, maar een middel om de hoofdprestatie zo aantrekkelijk mogelijk te maken. De vraag of sprake is van een bijkomende prestatie is met name relevant indien voor één van de prestatie een btw-vrijstelling of een verlaagd btw-tarief geldt. Denk bijvoorbeeld aan het parkeren (21% btw) bij een dierentuin of attractiepark (9% btw). Als het parkeren bij een dierentuin of een attractiepark een bijkomende prestatie is bij het verlenen van toegang tot de dierentuin of het attractiepark, dan is uit de parkeerinkomsten slechts 9% btw verschuldigd in plaats van 21%. De Hoge Raad heeft overigens in de afgelopen jaren duidelijk gemaakt dat het parkeren van de auto bij een dierentuin of attractiepark tegen een afzonderlijke vergoeding geen bijkomende prestatie is (en dus belast is met 21% btw).
In een recente zaak heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant een uitspraak gedaan over het verlenen van toegang tot het theater (9% btw) waarbij een pauzedrankje (21% btw indien alcoholisch pauzedrankje) in de entreeprijs is begrepen. Is het verstrekken van een (alcoholisch) pauzedrankje een bijkomende prestatie bij het verlenen van toegang tot het theater (en dus ook belast met 9% btw)? De rechtbank oordeelt van niet. Mogelijk dat bij dit oordeel een rol speelde dat het theater aan lokale verenigingen wél een aparte vergoeding van € 3,50 in rekening bracht voor het gebruik van de garderobe, het pauzedrankje en de administratiekosten en dat het theater dit bedrag ook op de kaartjes vermeldde in de situaties waarin deze prestaties in de prijs begrepen waren. Hoe dan ook, ik heb mijn twijfels over de juistheid van dit oordeel. De afnemer heeft, wanneer de pauzedrankjes in de prijs begrepen zijn, geen keuze. In zoverre verschilt de situatie met die in de arresten van de Hoge Raad over het parkeren bij de dierentuin of het attractiepark waarbij het parkeren niet in de entreeprijs begrepen was. Dat het pauzedrankje voor de gemiddelde bezoeker van een theatervoorstelling een doel op zich zou zijn, kan ik mij ook maar moeilijk voorstellen. Navraag in mijn omgeving leert dat ik hierin niet alleen sta. Het is dus niet uitgesloten dat het niet aan mijn beperkte voorstellingsvermogen ligt dat ik de uitspraak niet kan volgen. Het theater doet er naar mijn mening daarom goed aan om deze beslissing aan te vechten door het instellen van hoger beroep.
Geschreven door: Matthijs van der Wulp
Deze website gebruikt cookies. Door gebruik te maken van deze website, geef je aan akkoord te zijn met het gebruik van cookies. Lees meer