
Niet-ondernemers hebben in beginsel niet te maken met het aangeven van verschuldigde btw: wegens het ontbreken van economische prestaties (belastbare omzet) is er geen btw-plicht. U kunt hierbij denken aan een holdingmaatschappij die louter aandelen houdt en geen managementfactuur aan de deelneming(en) stuurt met betrekking tot de actieve inmenging in het beheer en beleid van diezelfde deelneming(en). Deze holding zou dan ook geen actief btw-identificatienummer nodig hebben.
In een recente uitspraak van Gerechtshof Amsterdam bleek een dergelijke holding wél te beschikken over een btw-identificatienummer. De betreffende entiteit was sinds de oprichting in 1987 geregistreerd als aangifteplichtige onderneming, maar sinds 2009 zijn de bedrijfsactiviteiten in het handelsregister van de Kamer van Koophandel gewijzigd naar ‘financiële holdings houdster- en financieringsactiviteiten’. De Belastingdienst heeft hierop het bestaande nummer aangepast naar een btw-identificatienummer voor een ondernemer die vrijgestelde prestaties verricht en de holding daarvan in 2010 op de hoogte gesteld. In 2012 heeft de holding een vragenformulier ontvangen, ingevuld en teruggestuurd, maar daarop niet aangegeven dat er geen ondernemersprestaties tegen vergoeding werden verricht.
Vervolgens heeft de holding diensten ingekocht van dienstverleners in de EU, waarbij de holding het eigen btw-identificatienummer heeft verstrekt. Elke voor de btw-geregistreerde entiteit valt daarmee onder de B2B-hoofdregel: alle ingekochte diensten zijn btw-belast in de EU-lidstaat van de opdrachtgever (in casu de holding). Als de dienstverlener (opdrachtnemer) buiten die EU-lidstaat is gevestigd, dan geldt direct een verleggingsregeling: de holding dient 21% Nederlandse verlegde btw aan te geven. Omdat de holding zelf geen belastbare ondernemersprestaties verricht, is deze btw niet aftrekbaar. Omdat de holding geen verlegde (en niet-aftrekbare) btw heeft aangegeven, heeft de Belastingdienst een bedrag van ruim € 600.000 aan btw nageheven.
Gerechtshof Amsterdam neemt – in navolging van Rechtbank Noord-Holland - in zijn uitspraak in aanmerking dat de Belastingdienst de holding van de registratie op de hoogte heeft gesteld zodat zij de Belastingdienst direct op de onjuistheid van diens conclusie (lees: een btw-ondernemer met btw-vrijgestelde prestaties) had kunnen wijzen. De holding heeft dit echter nagelaten. Kortom, de bal lijkt hier bij de holding te liggen. Die dient zelf actie te ondernemen wanneer aan hem op basis van een onjuiste veronderstelling een btw-identificatienummer is verstrekt. Gesteld dat er in deze zaak geen geldig btw-identificatienummer was verstrekt, dan zouden de dienstverleners in de EU alsnog zelf (lokale) btw in rekening gebracht hebben en zou de holding hoe dan ook btw betalen. Bij dienstverleners buiten de EU kan dit echter anders zijn.
Tot slot, in de praktijk zien we nog regelmatig dat inkomende facturen van buitenlandse dienstverleners waarop de btw-verleggingsregeling verplicht van toepassing is, niet in de btw-aangifte worden aangegeven, omdat ‘er geen btw op de factuur staat’… Dit kan, zoals deze casus laat zien, tot aanzienlijke naheffingen leiden als de ontvanger van de factuur niet of deels niet aftrekgerechtigd is.
Deze website gebruikt cookies. Door gebruik te maken van deze website, geef je aan akkoord te zijn met het gebruik van cookies. Lees meer