Het financiële verwevenheidsvereiste
Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft op 11 juni jl. uitspraak gedaan in een geschil over het al dan niet voldoen aan het vereiste van financiële verwevenheid binnen een fiscale eenheid voor de btw. Het is niet de eerste en naar alle waarschijnlijkheid ook niet de laatste uitspraak die zal worden gedaan over de invulling van de verwevenheidsvereisten van een fiscale eenheid. In de praktijk zien we regelmatig verwarring ontstaan over hoe de vereisten moeten worden ingevuld, mede doordat de vereisten zijn ingevuld in de rechtspraak en niet zijn gecodificeerd in wetgeving.
De verwevenheidsvereisten
Om een fiscale eenheid te kunnen vormen dienen btw-ondernemers in financieel, organisatorisch en economisch opzicht met elkaar verweven te zijn. Een fiscale eenheid wordt als één btw-ondernemer gezien en de prestaties binnen de fiscale eenheid zijn niet aan btw-heffing onderworpen. Daarnaast hoeft er ook maar één geconsolideerde btw-aangifte te worden ingediend.
De verwevenheidsvereisten zijn ingevuld in de rechtspraak. In het kort moet er, om van organisatorische verwevenheid te kunnen spreken, een gezamenlijke, althans een als eenheid functionerende, leiding zijn bij de deelnemers of de leiding van de ene deelnemer moet feitelijk ondergeschikt zijn aan de leiding van de andere deelnemer. Van economische verwevenheid is kortgezegd sprake wanneer de activiteiten van de deelnemers in hoofdzaak strekken tot verwezenlijking van eenzelfde economisch doel of als de activiteiten van de ene deelnemer in hoofdzaak worden uitgeoefend ten behoeve van de andere deelnemer.
De deelnemers dienen ook financieel verweven te zijn. Voor deze voorwaarde geldt dat ten minste de meerderheid van de aandelen én de zeggenschap in elk van de deelnemers middellijk of onmiddellijk in dezelfde handen is. In de rechtspraak is meermaals geoordeeld dat een belang van 50% onvoldoende is om financiële verwevenheid aan te kunnen nemen. Daaruit kunnen we afleiden dat het hebben van een aandelenbelang in combinatie met zeggenschap van minimaal 51% een uiterst strikt vereiste is om financiële verwevenheid te mogen aannemen. Lichamen met een niet in aandelen verdeeld kapitaal kunnen ook deel uitmaken van een fiscale eenheid wanneer aan bepaalde voorwaarden omtrent onderlinge financiële afhankelijkheid en zeggenschap is voldaan.
Uitspraak van het Hof
De zaak waarin het Hof uitspraak heeft gedaan betreft een onderneming met een concernstructuur, die werkzaamheden verricht op het gebied van ontwikkeling en exploitatie van onroerende zaken, het verrichten van diensten op het gebied van vastgoed, het uitoefenen van een aannemersbedrijf en het ter beschikking stellen van personeel voor de uitvoering van projecten.
De fiscus heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek naheffingsaanslagen opgelegd aan X B.V. Zij stelt zich op het standpunt dat er te veel btw in aftrek is gebracht omdat er ook sprake is van niet-economische activiteiten, namelijk het zonder vergoeding onderling ter beschikking stellen van personeel, die X B.V. verricht heeft. Er had een pro rata moeten worden berekend omdat er zowel economische als niet economische activiteiten waren.
X B.V. stelt zich op het standpunt dat er tussen de 3 B.V.’s een fiscale eenheid bestond en er daarom ten aanzien van de onderling verrichte werkzaamheden geen btw is verschuldigd.
Niet in geschil bij het Hof is dat er sprake is van economische en organisatorische verwevenheid tussen de drie B.V.’s. Het Hof wordt gevraagd te oordelen of wordt voldaan aan de voorwaarde van financiële verwevenheid. Het Hof haalt hierbij de bestaande jurisprudentie over financiële verwevenheid aan, waaruit de voorwaarden van de verwevenheidsvereisten zoals hierboven omschreven zijn voortgevloeid.
X B.V. wijst op het arrest van de Hoge Raad van 19 december 1979, waaruit volgens haar blijkt dat ook sprake van financiële verwevenheid is wanneer er een als eenheid samenwerkende groep bestaat. Daarnaast zijn er stemafspraken tussen A en B gemaakt waardoor financiële verwevenheid volgens X B.V. kon worden aangenomen.
Het Hof overweegt dat X B.V. zich niet op het arrest van de Hoge Raad kan beroepen omdat dit arrest te zijner tijd in een andere context is gewezen en X B.V. de voorgaande conclusie niet kan trekken uit het arrest. Daarnaast acht het Hof het niet aannemelijk dat deze stemafspraken al bestonden in het tijdvak waarin de naheffingen werden opgelegd. Het Hof vermeldt ook nogmaals expliciet het strikte vereiste van het hebben van een belang van meer dan 50% om financiële verwevenheid aan te kunnen nemen, waarbij zij verwijst naar het Hoge Raad-arrest van 18 februari 2022.
De verwevenheidsvereisten en het bestaan van een fiscale eenheid voor de btw kunnen flink wat vragen oproepen. BTW-INSTITUUT is gespecialiseerd in advisering op dit gebied. Neem gerust contact op bij vragen over de vereisten of voor- en nadelen van het vormen van een fiscale eenheid in uw specifieke situatie.
Deze website gebruikt cookies. Door gebruik te maken van deze website, geef je aan akkoord te zijn met het gebruik van cookies. Lees meer