Ondernemers die zijn opgenomen in een fiscale eenheid voor de btw zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de btw-schulden van de fiscale eenheid. Indien een onderdeel van de fiscale eenheid niet langer economische activiteiten verricht of aan één van de andere voorwaarden (financiële, organisatorische en economische verwevenheid) niet langer wordt voldaan, adviseren wij de inspecteur hiervan op de hoogte te stellen en de fiscale eenheid te verbreken of te wijzigen. Hierdoor eindigt de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de uittredende ondernemer(s).
In juni 2019 oordeelde het Hof van Justitie al dat een commissaris voor de btw niet zelfstandig is en daardoor geen btw-ondernemer is. In 2020 besliste de Hoge Raad in gelijke zin ten aanzien van een voorzitter en lid van bezwaaradviescommissies. De Staatssecretaris van Financiën heeft in een op 6 mei 2021 gepubliceerd beleidsbesluit de gevolgen van deze rechtspraak uitgewerkt.
Dit besluit werkt terug tot en met 13 juni 2019. Daarom is er vanaf dat moment geen btw meer verschuldigd over de werkzaamheden van toezichthouders en leden van commissies. Als na juni 2019 nog met btw is gefactureerd en bedrijven/instellingen deze btw in aftrek hebben gebracht, behouden zij hun aftrekrecht. Een toezichthouder kan er ook toe besluiten om de facturen achteraf te corrigeren. Dit kan interessant zijn voor bedrijven of instellingen die de gefactureerde btw niet (volledig) in aftrek hebben kunnen brengen.
In het besluit is een goedkeuring opgenomen voor de periode vanaf 13 juni 2019 tot 7 mei 2021. Toezichthouders en commissieleden die met btw zijn blijven factureren, worden tot 7 mei 2021 nog als btw-ondernemer gezien. Hierdoor kan hun btw-aftrek in stand blijven voor de bedoelde periode. Ook als zij achteraf besluiten om de gefactureerde btw te crediteren, hoeft de btw-aftrek niet gecorrigeerd te worden.
Van belang is dat toezichthouders en commissieleden hun btw-registratie beëindigen, voor zover dit nog niet is gebeurd. Dit geldt uiteraard alleen als zij geen andere btw-ondernemersactiviteiten hebben.
De levering van gebouwen die op het tijdstip van levering meer dan twee jaar in gebruik zijn of de levering van onbebouwde grond (niet zijnde een bouwterrein) is in principe vrijgesteld van btw-heffing. Partijen kunnen echter kiezen voor een belaste levering, mits de koper het gekochte in het boekjaar van levering en het daaropvolgende boekjaar voor minimaal 90% (voor werkgeversorganisaties, makelaars, reisbureaus, arbodiensten, postvervoersbedrijven en openbare radio- en televisieorganisaties 70%) gebruikt voor belaste activiteiten.
Het opteren voor een btw-belaste levering voorkomt dat de verkoper zijn btw-aftrek deels moet herzien bij een levering van het onroerend goed binnen de herzieningstermijn of zorgt ervoor dat een verkoper een (extra) gedeelte van de aanschaf-btw terugkrijgt. De koper is verplicht om binnen vier weken na afloop van het boekjaar dat volgt op het boekjaar van levering een verklaring aan de verkoper en zijn inspecteur te sturen waarin hij verklaart of al dan niet voldaan is aan het 90%- of 70%-criterium.
Indien u in 2022 een 90%- of 70%-verklaring moet afgeven, dan is het verstandig om dit alvast als actiepunt in uw agenda te noteren. Moet u dit jaar of volgend jaar een 90%- of 70%-verklaring ontvangen van de koper, dan is het raadzaam om in uw agenda te noteren wanneer de vierwekentermijn verstreken is, zodat u de koper hieraan kunt herinneren indien hij in gebreke blijft.
Bij een keuze voor een belaste levering van onroerend goed verdient het voor de verkoper aanbeveling om met de koper expliciet overeen te komen dat laatstgenoemde eventuele nageheven (herzienings-)btw, inclusief de eventuele verschuldigde rente en/of boete vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van de optie belaste levering volledig aan de verkoper moet vergoeden. Laat de verkoper dit na, dan loopt hij het risico dat hij geconfronteerd wordt met een naheffing van (herzienings-)btw, eventueel vermeerderd met heffingsrente en een boete, terwijl het niet voldoen aan de voorwaarden van de optie belaste levering aan het handelen/nalaten van de koper te wijten is.
Verhuur van onroerende goederen is in principe vrijgesteld van btw-heffing. Partijen kunnen echter opteren voor btw-belaste verhuur, mits de huurder het gehuurde voor minimaal 90% (voor werkgeversorganisaties, makelaars, reisbureaus, arbodiensten, postvervoersbedrijven en openbare radio- en televisieorganisaties 70%) gebruikt voor belaste activiteiten. Blijkt de huurder in enig jaar niet langer te voldoen aan deze voorwaarde dan zal de verhuur vrijgesteld zijn. Dit kan gevolgen hebben voor de eerder afgetrokken btw (zie herziening). Hierop bestaat een uitzondering indien het niet voldoende aftrekgerechtigde gebruik voor de huurder redelijkerwijs niet voorzienbaar en incidenteel was.
Heeft u in 2021 onroerend gehuurd waarbij gekozen is voor belaste verhuur, dan moet u nagaan of u in 2021 voldaan hebt aan het 90%/70%-criterium. Is dit niet het geval, dan bent u verplicht dit binnen vier weken na afloop van uw boekjaar in een door u ondertekende verklaring te melden aan de verhuurder én de Belastingdienst.
Tot op heden worden denksporten in Nederland als sport beschouwd. Om die reden kunnen denksporten onder de ‘sportvrijstelling’ (art. 11 lid 1, onderdeel e Wet OB) of onder het verlaagde btw-tarief voor het gelegenheid geven tot sportbeoefening (Tabel I, post b.3) vallen. Het Hof van Justitie heeft echter geoordeeld dat denksporten geen sport zijn vanwege de te verwaarlozen fysieke component. De Staatssecretaris van Financiën heeft daarop onderzocht of de toepassing van de ‘culturele vrijstelling’ nog uitkomst kan bieden, maar zijn conclusie is dat de denksporten bridge, schaken, dammen en go geen immaterieel erfgoed zijn.
Dit betekent dat per 1 januari 2022 op deze denksporten het algemene btw-tarief van toepassing is, tenzij gebruikgemaakt kan worden van de kleine ondernemersregeling.
Een ondernemer die door hem aangekochte goederen en/of diensten gebruikt voor zowel btw-vrijgestelde als btw-belaste prestaties, kan in principe slechts een deel van de btw aftrekken. Bij ingebruikneming van de goederen en/of diensten moet de in aftrek gebrachte btw herzien worden aan de hand van de gegevens van het tijdvak van ingebruikneming (omzetverhouding of werkelijk gebruik). Aan het eind van het boekjaar moet de aftrek van btw nogmaals (volledig) herzien worden aan de hand van de gegevens die gelden voor het gehele boekjaar. Te weinig in aftrek gebrachte btw kan in post 5b van de laatste btw-aangifte van het jaar alsnog geclaimd worden. Te veel afgetrokken btw moet in post 5b van deze btw-aangifte als negatief bedrag opgenomen en terugbetaald worden.
Past u de omzetverhouding toe, dan mag u het percentage naar boven afronden (8,1% wordt dus 9%).
De aftrek van btw op aangeschafte goederen en diensten is in beginsel definitief na de herziening aan het eind van het jaar van ingebruikneming. Voor investeringsgoederen gaat na afloop van het boekjaar van ingebruikneming een herzieningstermijn van negen (onroerende goederen) of vier (roerende investeringsgoederen) jaren lopen. Met roerende investeringsgoederen wordt in dit kader bedoeld: roerende goederen waarop voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting wordt of zou kunnen worden afgeschreven. Bij herziening wordt getoetst of de mate van aftrek aan het einde van het jaar van ingebruikneming overeenstemt met het gebruik in de vier respectievelijk negen jaren daarna.
Anders dan bij de herziening die aan het einde van het boekjaar van ingebruikneming wordt verricht, wordt bij afwijking in latere jaren echter niet het hele bedrag van de eerder afgetrokken btw gecorrigeerd, maar slechts dat deel wat toerekenbaar is aan het betreffende jaar (1/10e deel bij onroerende goederen, 1/5e bij roerende investeringsgoederen). Wijzigt het gebruik van een onroerend goed in jaar 5 dus van volledig belast naar volledig vrijgesteld, dan betekent dit dat vanaf jaar 5 steeds jaarlijks 1/10e deel van de vroeger afgetrokken btw gecorrigeerd moet worden. Te weinig in aftrek gebrachte btw kan in post 5b van de laatste btw-aangifte van het boekjaar alsnog geclaimd worden. Te veel afgetrokken btw moet in post 5b van deze btw-aangifte als negatief bedrag worden opgenomen en terugbetaald worden.
Herziening blijft achterwege indien het bedrag dat op basis van de herzieningsregels voor aftrek in aanmerking komt niet meer dan 10% verschilt met het bedrag dat in aftrek is gebracht. Deze 10%-regel geldt zowel bij een terug te vragen bedrag als een te betalen bedrag.
Bij privégebruik (incl. woon-werkverkeer) van een auto van de zaak door de ondernemer, maten/firmanten of personeel in 2021 moet in de laatste btw-aangifte van het kalenderjaar/boekjaar 21% btw betaald worden over de uitgaven voor dit privégebruik. Dit verschuldigde bedrag moet worden opgenomen in rubriek 1d van de btw-aangifte. Indien geen kilometeradministratie is bijgehouden, dan is 2,7% van de catalogusprijs (incl. btw en bpm) verschuldigd. Hierop bestaat een uitzondering als:
De heffing over het privégebruik vindt tijdsevenredig plaats. Een (aftrekgerechtigde) ondernemer die een auto met btw heeft gekocht en op 1 juli 2021 in gebruik heeft genomen, kan derhalve volstaan met een btw-correctie voor het privégebruik van 6/12 x 2,7% x catalogusprijs (incl. btw en bpm).
Een (eenmans)ondernemer die zijn privéauto zakelijk gebruikt, heeft recht op aftrek van de btw op de kosten voor gebruik en onderhoud indien en voor zover hij btw-belaste prestaties verricht. Indien geen kilometeradministratie voorhanden is waaruit blijkt in welke mate de auto voor privédoeleinden is gebruikt, is goedgekeurd dat de btw-aftrek wordt beperkt naar rato van het verwachte privégebruik. Als het verwachte gebruik niet bekend is, moet worden uitgegaan van een zo nauwkeurig mogelijke schatting aan de hand van objectief vast te stellen feiten en omstandigheden, waaronder bijv. ervaringsgegevens.
De (eenmans)ondernemer mag echter ook de btw in aftrek brengen alsof de auto niet voor privédoeleinden wordt gebruikt en in rubriek 1d van de laatste btw-aangifte over 2021 een btw-correctie aangeven van 1,5 % van de catalogusprijs (incl. btw en bpm). Dit is echter uitsluitend toegestaan als uit de administratie niet blijkt in welke mate de auto in 2021 voor privédoeleinden is gebruikt.
Heeft een ondernemer een investeringsgoed dat zowel zakelijk als privé wordt gebruikt volledig tot zijn btw-ondernemingsvermogen gerekend (en de btw volledig in aftrek gebracht), dan dient hij in de laatste aangifte over 2021 een heffing over het privégebruik aan te geven. De heffing over het privégebruik moet worden opgenomen in rubriek 1d van de btw-aangifte. De maatstaf van heffing voor het privégebruik wordt gevormd door de voor de dienst gemaakte uitgaven. De btw-heffing over het privégebruik vindt tijdsevenredig plaats. Dit betekent dat als een gemengd gebruikt goed op 1 juli 2021 in gebruik is genomen voor zakelijke en privédoeleinden slechts 6/12 van de ‘normale’ heffing over het privégebruik verschuldigd is. Er bestaat een onderscheid tussen kosten voor de verwerving of vervaardiging van het investeringsgoed en de kosten voor het onderhoud, verbetering en dergelijke van het goed. Voor de forfaitaire btw-heffing ter zake van het privégebruik van de auto zie btw-heffing privégebruik zakelijke auto.
Voor onroerende goederen die vanaf 2011 volledig tot het btw-ondernemingsvermogen zijn gerekend, vindt btw-aftrek plaats naar rato van het (verwachte) zakelijk gebruik (voor btw-belaste activiteiten). Wijzigingen in het zakelijke en privégebruik op of na het moment van ingebruikneming worden gecorrigeerd op overeenkomstige wijze als bij wijzigingen in het belaste en vrijgestelde gebruik (herziening). Voor de herzieningsregels zie herziening btw-aftrek investeringsgoederen.
De kosten die toerekenbaar zijn aan het privégebruik van het verworven of vervaardigde investeringsgoed, moeten worden bepaald op basis van het werkelijk privégebruik. De kosten worden uitgesmeerd over vijf (roerend investeringsgoed) of tien jaren (onroerend goed) waarbij het jaar van ingebruikneming telt als het eerste jaar. Het is aan de ondernemer om een methode te hanteren die het werkelijk privégebruik aannemelijk maakt. Dit kan bijvoorbeeld zijn op basis van oppervlakten (m²) of op basis van tijdsaanduidingen (dagen, nachten of uren). De ondernemer is gehouden te kiezen voor de methode die het meest aansluit bij het werkelijk privégebruik. Bij investeringsgoederen waarbij gemengd gebruik gelijktijdig plaatsvindt, bijvoorbeeld in een woon/bedrijfspand, kan het privégebruik meestal het beste aannemelijk gemaakt worden op basis van oppervlakten. Een tijdsevenredige berekening is daarentegen een goede methode voor een vakantiewoning die voor zakelijke of privédoeleinden gebruikt wordt.
Ook de kosten die toerekenbaar zijn aan het privégebruik van de kosten voor het onderhoud, de verbetering en dergelijke moet worden toegerekend op basis van het werkelijk privégebruik. Hiervoor gelden dezelfde regels als voor de berekening bij het verwerven en vervaardigen van het goed. Het privégebruik van de kosten voor onderhoud, verbetering, e.d. wordt volledig belast in het jaar van gebruik.
De heffing over het privégebruik van diensten is volgens de staatssecretaris aan de orde bij het privégebruik van extern (met btw) ingekochte diensten zonder vergoeding en het privégebruik van intern door de ondernemer zelf verrichte diensten. Een voorbeeld van laatstgenoemde diensten is de ondernemer met een schoonmaakbedrijf die zijn personeel zijn privéwoning en/of woningen van zijn personeel laat schoonmaken. De btw is verschuldigd over de aan het privégebruik toerekenbare kosten. Dit verschuldigde bedrag moet worden opgenomen in rubriek 1d van de laatste btw-aangifte over 2021.
Het verstrekken van spijzen en dranken aan personeel leidt tot een btw-aftrekcorrectie indien de kosten van de personeelsvoorzieningen (inclusief het verstrekken van spijzen en dranken) per personeelslid meer bedragen dan € 227. Indien de kosten van de personeelsverstrekkingen exclusief het verstrekken van spijzen en dranken minder bedragen dan € 227 bedragen, wordt uitsluitend de aftrek ten aanzien van de kantineverstrekkingen gecorrigeerd.
Het totaal van de kosten van het verstrekken van spijzen en dranken wordt berekend aan de hand van de volgende formule:
Het verschil tussen de theoretische omzet en de werkelijke omzet (de vergoedingen die aan het personeel in rekening zijn gebracht), is het bedrag dat uitgegeven is voor het personeel ten behoeve van het verstrekken van spijzen en dranken. Dit bedrag wordt gedeeld door het aantal personeelsleden zodat de verstrekking per personeelslid bekend is. Dit bedrag wordt opgeteld bij de eventuele overige personeelsverstrekkingen en vervolgens getoetst aan de grens van € 227. Blijft het totaal van de personeelsverstrekkingen (inclusief het verstrekken van spijzen en dranken) vervolgens onder deze grens, dan blijft een aftrekcorrectie achterwege. Wanneer de bevoordeling per personeelslid de € 227-grens overschrijdt, moet de aftrek gecorrigeerd worden met 9% btw maal het verschil.
In juli 2021 heeft de Hoge Raad de vraag beantwoord of de btw-belaste exploitatie van zonnepanelen betekent dat ook een deel van de btw op de kosten van de aanschaf of bouw van een nieuwe woning, waarop de zonnepanelen worden geplaatst, aftrekbaar is. Dit vraagstuk lag al een aantal jaar op tafel.
Volgens de Hoge Raad moet degene die de woning heeft aangeschaft bewijzen dat deze aanschaf zijn uitsluitende oorzaak vindt in de exploitatie van de zonnepanelen. Indien de woning hoe dan ook aangeschaft zou zijn, ook wanneer de betreffende persoon of personen de zonnepanelen niet zouden hebben aangeschaft, dan leidt de btw-belaste exploitatie van zonnepanelen niet tot (extra) aftrekbare btw op de aanschafkosten van de woning. Op grond van dit arrest lijkt het ons zo goed als uitgesloten dat degene die een woning heeft aangeschaft erin slaagt te bewijzen dat die kosten uitsluitend hun oorzaak vinden in de exploitatie van zonnepanelen. Deze kosten zullen normaliter immers hun uitsluitende oorzaak vinden in het privégebruik (wonen).
De btw over oninbare vorderingen moet worden teruggevraagd in de btw-aangifte over het tijdvak waarin duidelijk is dat uw klant niet meer zal betalen. De btw kan in ieder geval worden teruggevraagd uiterlijk één jaar na de uiterste betaaldatum van de factuur. Het bedrag dat teruggevraagd wordt, moet als negatieve omzet en negatieve btw bij vraag 1a of vraag 1b van die aangifte worden ingevuld.
Indien in het verleden ten onrechte of te veel btw op aangifte is afgedragen of te weinig btw in aftrek is gebracht, kan de ondernemer middels een suppletieaangifte (zie suppletieaangifte) aan de inspecteur vragen om deze btw ambtshalve terug te geven. Ten aanzien van ten onrechte of teveel voldane btw die de ondernemer op facturen heeft vermeld (en die door de afnemer in aftrek kan zijn gebracht), kan de inspecteur nadere voorwaarden stellen, zoals het uitreiken van een herstelfactuur zonder btw en uitschakeling van het verlies van gevaar van belastinginkomsten (lees: de correctie van de aftrek van de ten onrechte of te veel gefactureerde btw door de afnemer).
De kleine ondernemersregeling (KOR) houdt in dat een kleine ondernemer die in Nederland is gevestigd, woont of een vaste inrichting heeft, kan kiezen – het is niet verplicht! – voor een btw-vrijstelling (zonder recht op btw-aftrek). Ondernemers hoeven in dat geval geen btw-aangiften in te dienen en moeten een beperkte btw-administratie voeren. De omzet mag in een kalenderjaar niet hoger zijn dan € 20.000. Hebt u in het afgelopen jaar de KOR toegepast, dan dient u na te gaan of dit grensbedrag is overschreden. De KOR staat ook open voor rechtspersonen, zoals verenigingen, stichtingen en B.V.’s. De kleine ondernemer die voldoet aan de voorwaarden, mag met ingang van 1 januari 2022 de KOR toepassen indien hij zich uiterlijk vier weken daarvoor heeft aangemeld. Heeft een kleine ondernemer zich niet tijdig aangemeld dan kan hij pas vanaf het eerstvolgende kwartaal (1 april 2022) de nieuwe KOR toepassen. Bij een keuze voor de KOR, geldt deze regeling voor minstens drie jaar, tenzij de ondernemer voor die tijd boven het grensbedrag van € 20.000 uitkomt.
De toepassing van de nieuwe KOR leidt niet tot een herziening van de eerder genoten btw-aftrek ter zake van investeringsgoederen (zonnepanelen bijv.) wanneer de herzieningscorrectie in het jaar minder bedraagt dan € 500.
Voor zeer kleine ondernemers die nog niet geregistreerd zijn voor de btw en een jaaromzet hebben van maximaal € 1.800 is goedgekeurd – het is dus niet verplicht – dat zij de KOR mogen toepassen, ook indien de ondernemer zich niet heeft aangemeld voor de KOR. Deze vrijwillige registratiedrempel is onder meer bedoeld voor startende ondernemers en voor de koper van een bestaande woning waarop de vorige eigenaar zonnepanelen heeft laten aanbrengen. Zodra een ondernemer boven de registratiedrempel uitkomt, moet hij zich alsnog registreren en kan hij zich eventueel aanmelden voor de KOR. De vrijwillige registratiedrempel werkt terug tot en met 1 januari 2020.
Voor particulieren die tussen 3 december en 1 januari panelen aanschaften gold tot voor kort dat zij te laat waren om zich vier weken voor de gewenste ingangsdatum (namelijk het nieuwe jaar) aan te melden voor de KOR. Hierdoor ontvingen deze zonnepaneelhouders in het nieuwe kalenderjaar opnieuw een btw-aangifte, waardoor in de praktijk een fiscale ongelijkheid ontstond. Dit is opgelost door een goedkeuring voor particuliere zonnepaneelhouders, waardoor zij zich tot en met 31 december van het jaar van aanschaf en installatie (dus ook na de vierwekentermijn van de KOR) bij de Belastingdienst kunnen aanmelden als kleine ondernemer.
Een wederverkoper van margegoederen of een reisbureau (incl. touroperator) die de winstmarge niet per transactie, maar per tijdvak vaststelt (de zogenoemde globalisatieregeling) dient na afloop van het kalenderjaar 2021 de winstmarges van alle aangiftetijdvakken te salderen en het jaarsaldo (de jaarwinstmarge) vast te stellen. De wederverkoper moet de winstmarges van de verschillende tijdvakken salderen per goederensoort, dat wil zeggen: afzonderlijk voor goederen waarop het verlaagde tarief (9%) van toepassing is en voor goederen waarop het algemene btw-tarief (21%) van toepassing is. Na verrekening kan uit de jaarwinstmarge blijken dat minder btw verschuldigd is dan de wederverkoper of het reisbureau in 2021 op aangifte heeft voldaan. In dat geval kan de wederverkoper/het reisbureau de te veel voldane btw door middel van een schriftelijk verzoek terugvragen in het eerste aangiftetijdvak na afloop van 2021. De inspecteur stelt het bedrag dat de wederverkoper terugkrijgt, vervolgens vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Als een wederverkoper of reisbureau in 2021 een negatieve jaarwinstmarge behaald heeft, ontvangt hij op verzoek alle in 2021 voldane btw terug ter zake van margeverkopen. Bovendien moet hij de inspecteur schriftelijk verzoeken om de jaarwinstmarge op het negatieve bedrag vast te stellen. De hierop volgende beschikking van de inspecteur is voor bezwaar vatbaar. Het voordeel van de vaststelling van de negatieve jaarwinstmarge is dat de wederverkoper of het reisbureau deze mag verrekenen met de positieve jaarwinstmarge van 2022. Voor de wederverkoper dient de verrekening plaats te vinden per goederensoort, dat wil zeggen afzonderlijk voor goederen waarop het 9%-tarief van toepassing is en voor goederen waarop het 21%-tarief van toepassing is.
Buitenlandse btw die de ondernemer in 2021 in een andere EU-lidstaat heeft betaald, moet uiterlijk op 30 september 2022 worden teruggevraagd via de elektronische portaalsite van de Belastingdienst. Het verdient aanbeveling om deze datum alvast te noteren in uw agenda. De Belastingdienst stuurt dit verzoek door naar de EU-lidstaat dat de btw-teruggaaf moet verlenen.
Het berekenen van de btw die voor teruggaaf in aanmerking komt, vergt kennis van de lokale btw-regels in de lidstaat van teruggaaf. Het niet zorgvuldig indienen van (hoge) teruggaafverzoeken kan leiden tot nadere vragen van de lidstaat van teruggaaf. Hierdoor kan de terugbetaling van de buitenlandse btw aanzienlijk vertraagd worden. Bovendien wordt een teruggaafverzoek geweigerd indien u zich voor een levering of dienst een btw-nummer in die EU-lidstaat had moeten aanvragen. Wilt u dit risico tot een minimum te beperken? Maak gebruik van onze btw- en accijnsteruggavetool of neem contact op met BTW-INSTITUUT.
Het indienen van een btw-aangifte per kwartaal in plaats van per maand levert een financieringsvoordeel op indien de btw-ondernemer per kwartaal per saldo btw moet betalen. Als een btw-ondernemer – bijv. vanwege goederenleveringen of diensten met 0% btw of diensten aan buitenlandse afnemers – per kwartaal per saldo recht heeft op een teruggaaf van btw dan verdient het aanbeveling om per maand btw-aangifte te gaan doen. Hierdoor beschikt de btw-ondernemer sneller over de terug te ontvangen btw.
Indien in 2021 blijkt dat er in de periode van 2016 tot en met 2021 te weinig btw is voldaan, dan moet de btw-ondernemer (op straffe van een vergrijpboete van maximaal 100%) door middel van een suppletieaangifte de onjuist ingediende btw-aangifte(n) herstellen. De suppletieaangifte dient in de beveiligde omgeving elektronisch te worden ingevuld en ingediend. Een correctie van de laatst ingediende btw-aangifte (derde kwartaal of november 2021) tot een bedrag van € 1.000 mag in de laatste btw-aangifte over 2021 worden verwerkt.
De Belastingdienst controleert de jaarrekeningen op openstaande btw-schulden. Indien in uw jaarrekening een openstaande btw-schuld staat en u geen suppletieaangifte indient dan neemt u hiermee een risico op een forse vergrijpboete!
Het indienen van een suppletieaangifte kan leiden tot een verzuimboete wanneer de suppletieaangifte bedoeld is voor het herstel van eerder te laag berekende en op aangifte voldane btw. Wanneer de suppletieaangifte vrijwillig wordt ingediend legt de inspecteur geen vergrijpboete op. De inspecteur legt ook geen verzuimboete op indien de verschuldigde btw € 20.000 is of minder of minder is dan 10% van het eerder in het tijdvak waarop de suppletieaangiften betrekking heeft, betaalde bedrag. In andere gevallen bedraagt de verzuimboete 5% van het verschuldigde bedrag met een maximumbedrag van € 5.514. Er mag geen verzuimboete worden opgelegd als er sprake is van afwezigheid van alle schuld of een pleitbaar standpunt.
Btw-ondernemers met betalingsproblemen door de coronacrisis konden de afgelopen jaren bijzonder uitstel van betaling aanvragen. Deze maatregel zou per 1 januari 2022 worden beëindigd. Recent is de maatregel echter verlengd tot (ten minste) 1 februari 2022. Btw-ondernemers die eerder uitstel hebben gekregen en de btw-schuld nog niet volledig hebben betaald krijgen nu automatisch weer bijzonder uitstel van betaling, zonder dit opnieuw aan te vragen. Btw-ondernemers die hun btw-schuld inmiddels volledig hebben betaald, moeten het uitstel daarentegen opnieuw aanvragen.
Het lage tarief van de invorderingsrente blijft nog een half jaar langer op bijna nul (0,01%). Daarna gaat de rente stapsgewijs naar het oude niveau van 4%. Dit betekent dat het percentage invorderingsrente op 1 juli 2022 naar 1% gaat.
Boeken, bescheiden en andere gegevensdragers moeten normaal gesproken zeven jaar bewaard worden. De wettelijke bewaarplicht geldt voor het grootboek, de facturen van debiteuren en crediteuren, voorraadgegevens, in- en verkoopadministratie, etc. Voor gegevensdragers met betrekking tot onroerende goederen geldt een bewaarplicht van negen jaren na het jaar van ingebruikneming. Het maakt voor de bewaarplicht niet uit of het papieren of elektronische gegevensdragers zijn. De oude administratie waarvoor de bewaartermijn verstreken is kunt u daarom vernietigen, tenzij over deze jaren nog een bezwaar- of beroepsprocedure inzake de btw aanhangig is.
BTW-INSTITUUT heeft de eindejaarstips 2021 met de grootst mogelijke zorgvuldigheid samengesteld. Niettemin aanvaardt BTW-INSTITUUT geen aansprakelijkheid voor eventuele onjuistheden of onvolkomenheden in de eindejaarstips 2021. Niets uit deze eindejaarstips 2021 mag zonder voorafgaande toestemming van BTW-INSTITUUT worden overgenomen.
Deze website gebruikt cookies. Door gebruik te maken van deze website, geef je aan akkoord te zijn met het gebruik van cookies. Lees meer