
Het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Gemeente Borsele uit 2016 heeft impact gehad op de btw-posities van gemeenten en andere publiekrechtelijke lichamen. Centraal in de zaak stond de vraag of de gemeente Borsele btw mocht aftrekken op de kosten voor leerlingenvervoer, waarvoor ouders een geringe eigen bijdrage betaalden.
Feiten
De gemeente Borsele organiseerde op grond van een wettelijke verplichting het vervoer van leerlingen binnen haar gemeente. Hiervoor schakelde zij vervoersondernemingen in die haar factureerden met btw. De gemeente bracht een vergoeding in rekening aan de ouders en vroeg vervolgens de btw op die kosten terug in haar btw-aangifte, omdat zij van mening was dat zij met betrekking tot deze vervoersdiensten als btw-ondernemer handelde en dus recht had op aftrek van voorbelasting. De Belastingdienst weigerde de voorbelasting terug te geven, waarop de zaak uiteindelijk bij het Hof van Justitie belandde.
Hof van Justitie
Het Hof moest zich buigen over de vraag of het organiseren van dit leerlingenvervoer door de gemeente Borsele een economische activiteit in de zin van de btw-richtlijn was, waardoor de gemeente als btw-ondernemer kon worden aangemerkt en recht had op btw-aftrek. Het Hof van Justitie beoordeelde eerst of het leerlingenvervoer een dienst onder bezwarende titel was. Ongeveer een derde van de ouders betaalde een bijdrage. Met het totaal aan ouderbijdragen werd slechts 3% van de totale kosten gedekt. Of er een bijdrage moest worden betaald was afhankelijk van het inkomen van de ouders. De bijdrage van de ouders werd niet berekend aan de hand van de daadwerkelijk gemaakte kosten, maar het feit dat een dienst wordt uitgevoerd tegen een hogere of een lagere prijs dan de kostprijs is naar het oordeel van het Hof niet relevant voor de vraag of deze dienst onder bezwarende titel is verricht. Het feit dat ongeveer een derde van de ouders een bijdrage heeft betaald, was volgens het Hof voldoende om te oordelen dat de dienst van de gemeente Borsele onder bezwarende titel is verricht.
Vervolgens beoordeelde het Hof van Justitie of het leerlingenvervoer door de gemeente Borsele als ondernemer werd verricht. Naar het oordeel van het Hof van Justitie was dit niet het geval. De omstandigheden waaronder de gemeente het leerlingenvervoer verrichtte week af van die waarin personenvervoer in de regel wordt verricht. De gemeente bood geen vervoersdiensten aan op de markt van algemeen personenvervoer, zoals taxibedrijven, maar nam in het kader van haar publieke taak vervoersdiensten af van ondernemers die zij tegen een geringe vergoeding ter beschikking stelde aan de ouders van de leerlingen. Dat de vergoeding slechts 3% van de kosten dekte en dat het verschil door de gemeente werd bekostigd uit de algemene middelen onderstreepte volgens het Hof dat de gemeente bij het verzorgen van leerlingenvervoer niet handelde als een ondernemer.
Praktijk
Dit arrest heeft belangrijke gevolgen gehad voor de btw-behandeling van diensten die door overheidsinstanties worden verricht. Na het arrest is duidelijk geworden dat minder snel sprake is van een economische activiteit. Het enkele feit dat een gemeente of een ander publiekrechtelijk lichaam duurzaam prestaties verricht tegen een lage vergoeding is hiervoor niet voldoende. Voor een economische activiteit is ook nodig dat het publiekrechtelijk lichaam op een vergelijkbare manier aan de markt deelneemt als een reguliere ondernemer. Of hiervan sprake is moet van geval tot geval worden beoordeeld. Het gemeente Borsele-arrest laat niettemin zien dat een asymmetrie tussen de kosten en de opbrengsten van een activiteit een indicatie is dat niet wordt gehandeld als een ondernemer.
Twijfelt u of er in een specifiek geval sprake is van een economische activiteit? Neem dan gerust contact op met onze btw-specialisten op het telefoonnummer 078 – 622 54 52 of het e-mailadres info@btwinstituut.nl.
We use cookies to improve your experience. Read more