25-04-2023

Hoge Raad: geen btw-vrijstelling voor winstbeogende schuldhulpverlener

In art. 11 lid 1, onderdeel f van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) is een btw-vrijstelling opgenomen voor aangewezen leveringen of diensten van sociale aard, mits de ondernemer geen winst beoogt en (door de btw-vrijstelling) geen sprake is van een verstoring van de concurrentieverhouding met ondernemers die wél winst beogen. De aanwijzing van de prestaties van sociale aard heeft plaatsgevonden bij art. 7 en bijlage B van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: Uitv.besl. OB). Op grond van de post b.29 zijn de leveringen en diensten die door instellingen van maatschappelijk en bedrijfsmaatschappelijk werk als zodanig zijn verricht vrijgesteld. De vrijstelling voor sociale activiteiten geldt op grond van post b.33 ook voor de prestaties die door instellingen van schuldhulpverlening als zodanig worden verricht, met uitzondering van de bewindvoering in het kader van de wettelijke schuldregeling (de WSNP). In de algemene aantekening bij bijlage B is opgenomen dat de in de posten b.29 en b.33 genoemde ondernemers de vrijstelling ook mogen toepassing indien zij winst beogen.

Hoge Raad

De Belastingdienst hanteerde het beleid dat de btw-vrijstelling voor schuldhulpverlening alleen geldt voor werkzaamheden die zijn gericht op het oplossen van een problematische schulpsituatie. De werkzaamheden als budgetbeheerder, beschermingsbewindvoerder of curator waren volgens de Belastingdienst daarom belast met 21% btw. Dit beleid is naar aanleiding van een WOB-verzoek (nu: WOO-verzoek) maart 2016 openbaargemaakt. Door de rechtbanken en gerechtshoven is over deze strikte uitleg van de btw-vrijstelling voor schuldhulpverlening verschillend geoordeeld. Hof Arnhem-Leeuwarden bevestigde de strikte uitleg door de Belastingdienst, terwijl Hof Den Haag van oordeel was dat ook beschermingsbewind onder de vrijstelling kan vallen.

De Hoge Raad oordeelt echter dat de verruiming van de btw-vrijstelling tot commerciële instellingen voor maatschappelijk en bedrijfsmaatschappelijk werk en instellingen voor schuldphulpverlening in het Uitv.besl. OB in strijd is met de Wet OB en daarom buiten toepassing moet blijven. Dit betekent dat een commerciële ondernemer, zoals een eenmanszaak of B.V., hoe dan ook geen recht heeft op de toepassing van de btw-vrijstelling voor prestaties van sociale aard. De Hoge Raad merkt in dit kader op dat een commerciële ondernemer geen beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel, omdat dit beginsel alleen geldt voor uitlatingen die door een bestuursorgaan zijn gedaan.  

Vanuit het oogpunt van het belang voor de rechtspraktijk heeft de Hoge Raad in een aantal overwegingen ten overvloede wel verschaft over de uitleg van de posten b.29 en b.33. Schuldhulpverlening ziet volgens de Hoge Raad op werkzaamheden ter voorkoming van problematische schulden, ook indien de betrokkene nog niet eerder problematische schulden heeft gehad (lees: ook preventieve schuldhulpverlening). Beschermingsbewind en curatele vallen naar het oordeel van de Hoge Raad niet onder het begrip ‘schuldhulpverlening’. Deze diensten hangen wel nauw samen met maatschappelijk werk waardoor zij wel onder post b.29 vallen indien de betrokken instelling blijk geeft van een duurzaam sociaal engagement.

Lacune in rechtsbescherming (opgelost)

Het wrange voor de betrokken commerciële ondernemers is dus dat zij van de Hoge Raad te horen krijgen dat de Belastingdienst van een te strikte uitleg van de posten b.29 en b.33 is uitgegaan, maar dat zij vanwege een fout van de wetgever geen gelijk krijgen. Wij hebben moeite met deze beslissing van de Hoge Raad. Eén van de kerntaken van de Hoge Raad is het bieden van rechtsbescherming. De Hoge Raad laat het echter na de betrokken ondernemers te beschermen tegen een fout van de wetgever. Naar onze mening had hij hiervoor wel de mogelijkheid. Uit het in 2016 openbaargemaakte beleid van de Belastingdienst volgt dat de btw-vrijstelling voor schuldhulpverlening ook geldt voor ondernemers die winst beogen. Daarnaast staat op de website van de Belastingdienst expliciet vermeld dat de eis dat geen winst mag worden beoogd niet geldt voor instellingen voor algemeen maatschappelijk en bedrijfsmaatschappelijk werk en instellingen voor schuldhulpverlening. Op basis van dit beleid en die voorlichting had de Hoge Raad naar onze mening rechtsbescherming kunnen bieden op grond van het vertrouwensbeginsel.

De Hoge Raad had naar onze mening ook rechtsbescherming kunnen bieden op grond van het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel biedt de Hoge Raad immers ook bescherming aan een ondernemer indien hijzelf ‘omgaat’ in het nadeel van een ondernemer. Een ondernemer mag in dat geval tot en met het tijdvak waarin de Hoge Raad is omgegaan uitgaan van de voor hem voordeliger, oude uitleg van de Hoge Raad. Dat een arrest van de Hoge Raad geen uitlating is van een bestuursorgaan, maar van een rechter vormde voor de Hoge Raad in het verleden geen belemmering op grond van dit beginsel rechtsbescherming te bieden. Het is mij onduidelijk waarom op grond van dit beginsel geen bescherming zou kunnen worden geboden op grond van een uitlating van de wetgever.

Voor de rechtspraktijk is het gelukkig dat de Staatssecretaris van Financiën heel snel heeft gereageerd door een beleidsbeleid uit te vaardigen op grond waarvan de in de algemene aantekening bij het Uitv,besl. OB genoemde commerciële ondernemers de btw-vrijstelling mogen blijven toepassen. In dit besluit wordt aangegeven dat op het verleden niet wordt teruggekomen. Daarmee is de dreiging van een btw-naheffingsrisico voor het verleden (van 2018 tot heden) afgewend. De wetgever zal aan de slag moeten om de tekst van de Wet OB zo aan te passen dat het Uitv.besl. OB hiermee niet meer in strijd is. Voor ondernemers die de btw-vrijstelling niet willen toepassen, bestaat de mogelijkheid om conform de beslissing van de Hoge Raad 21% btw te berekenen. Voor commerciële ondernemers in de schuldhulpverlening zal het normaal gesproken echter voordeliger zijn om de btw-vrijstelling toe te passen. In dat geval bestaat weliswaar geen recht aftrek van de btw op de kosten, maar die niet-aftrekbare btw zal doorgaans minder bedragen dan de te betalen 21% btw uit de omzet.

Wat moet u doen als u de btw-vrijstelling wil gaan toepassen?

Bent u een commerciële ondernemer in de schuldhulpverlening en zou u gebruik willen maken van de btw-vrijstelling voor schuldhulpverlening en/of diensten die nauw samenhangen met maatschappelijk werk, dan is het verstandig om eerst in kaart te brengen of en, zo ja, welke van uw werkzaamheden hiervoor in aanmerking komen op basis van de uitleg van de Hoge Raad. Let op: het toepassen van de btw-vrijstelling kan leiden tot correcties van de eerder genoten btw-aftrek ter zake van investeringsgoederen (bijv. auto’s  of computers) of andere goederen en diensten waarvan de herzieningstermijn nog niet verstreken is. Huurt u een pand met btw, dan zal het toepassen van de btw-vrijstelling betekenen dat de verhuur btw-vrijgesteld wordt. Normaal gesproken zal dit op grond van de afspraken met de verhuurder leiden tot een huurverhoging, omdat de verhuurder daardoor zijn recht op btw-aftrek verliest en hij mogelijk de reeds afgetrokken btw deels moet corrigeren. Deze huurverhoging kan fors zijn. Deze voorbeelden laten zien dat het van belang is om uzelf goed te laten adviseren alvorens een keuze te maken voor het toepassen van de btw-vrijstelling. Vanzelfsprekend zijn wij u hiermee graag van dienst. U kunt hiervoor contact opnemen met Joanne Ligthart-de Bruin of Machiel van Driel op het telefoonnummer 078 – 622 54 52 of het e-mailadres joanne@btwinstituut.nl / machiel@btwinstituut.nl.

Share this article:

Overview

This website uses cookies

We use cookies to improve your experience. Read more

Close